N34 Kunstroute

  • Locatie Vogelpoel

    Obscura Reverse van Ronald van der Meijs
  • Locatie Koebroeken

    Transition van Gabriël Lester
  • Locatie Westerveld

    'Situated' van Maze de Boer

Bedrijfseconomie versus gebiedseconomie?

Kan de vreedzame co-existentie tussen de landbouw enerzijds en toerisme en vrijetijdsbesteding anderzijds in Drenthe blijven voortbestaan? Dat zal in hoge mate afhangen van de wijsheid waarmee het openbaar bestuur de spanning oplost die in de toekomst tussen beide te verwachten valt. Aldus betoogt Dirk Sijmons, directeur H+N+S Landschapsarchitecten en hoogleraar Urbanism en Environmental Design aan de Technische Universiteit van Delft.

Ik hoorde maar een flard van het gesprek en keek om waar de stemmen vandaan kwamen. Twee nagenoeg identieke fietsen, voorzien van kaartenstandaards met daarin de ANWB-fietskaart van Drenthe, zoefden voorbij. Ik zag vooral veel grijs bewegen: in metallic-grijs uitgevoerde dames- en heren- tourrijwielen uit het topsegment van Gazelle, kwiek bereden door onuitstaanbaar fitte grijsgekuifde jongbejaarden, gekleed in het soort windjacks in grijs en groen dat alleen bij de erkende JPB-winkel verkrijgbaar is. Het was één echtpaar van de vele die het Drentse landschap als het ideale decor voor een lekker fietsweekeinde hebben ontdekt: een doelgroep van toeristen en dagjesmensen waar in Drenthe langzamerhand goed aan verdiend wordt. ‘Je kan wel zien dat hier tweeduizend jaar niets is veranderd,’ meende ik van de vrouw op te vangen. Ze waren al te ver weg om het antwoord van de man goed te verstaan, maar dat klonk als een tevreden bevestiging waarin alleen het woord ‘hunebed’ voor mij nog te horen was.


Als betweterige landschapsnerd voelde ik een golf van verontwaardiging opkomen. Drenthe niet veranderd? Heeft de studie van Jan Bieleman, Geschiedenis van de landbouw in Nederland, 1500-1950, niet laten zien dat al in de zestiende eeuw de Drentse landbouw internationaal georiënteerd was en dat die in de eeuwen daarop nog een paar keer over de kop is gegaan? En is het Drentse landschap in de twintigste eeuw niet spectaculair veranderd door een proces van ruilverkavelingen en schaalvergroting? Jawel, zelfs zo ingrijpend dat de Stichting Cultuurlandschap, die abusievelijk de schoonheid van landschappen - via kaartvergelijkingen - afmeet aan de mate van verandering, Drenthe in 2010 op de één na laatste plaats zette, net voor Flevoland, bij de verkiezing van de lelijkste provincie. Wie heeft hier nu gelijk? De Stichting met haar pseudo-wetenschappelijke inzichten of de tevreden fietsende consument? Zonder twijfel de laatste. Niet alleen omdat de klant altijd het laatste woord heeft, maar omdat Drenthe ondanks alle veranderingen nog altijd wonderschoon is, ook in mijn ogen. Maar dat het Drentse landschap een onbeweeglijk en nooit veranderd arcadisch achterdoek vormt voor toeristische uitstapjes is een hardnekkig misverstand en een illusie die door partijen als de VVV levend gehouden wordt.

Wat zowel de Stichting als ons oudere echtpaar over het hoofd ziet is het werk van Harry de Vroome: de landschaps­architect van Staatsbosbeheer die bijna veertig jaar lang alle ruilverkavelings- en landinrichtingsprojecten in Drenthe begeleidde. Hij deed dit met grote volharding en had uiteindelijk zo’n grote invloed dat hij wel de ‘onderkoning van Drenthe’ is genoemd. De Vroome had een wat historiserende opvatting over het landschapsontwerp. Hij zorgde dat hij het idioom zodanig gebruikte dat het er na oplevering zo uitzag als, bijvoorbeeld, een esdorpenlandschap, maar dan net een maatje groter. Zo kon hij de schaalvergroting in de landbouw accommoderen. Harry de Vroome is ook de man waar Drenthe het behoud van de Drentse Aa aan te danken heeft en die grossierde in liefdevolle details als de prachtige boomweide aan de dorpsrand van Vries.

Kijken we door de bril van de huidige recreatieondernemer op deze periode terug, dan kunnen we ons wel de haren uit het hoofd trekken. Drenthe heeft een aardig netwerk van wandel- en fietspaden, maar dat had nog veel uitgebreider kunnen zijn. Er zijn in ons land duizenden kilometers kerkpaden, onverharde wegen, veedrijfbanen en landarbeiderweggetjes verdwenen (‘in cultuur gebracht’) , omdat ze door de moderniseringen ‘overbodig’ waren geworden. Het landschap is daarmee in hoge mate geprivatiseerd geraakt en in streken buiten Drenthe zelfs ‘op slot’ gegaan. Het belang van dergelijke haarvaten van het landschap is echter nog steeds groot. Ze zijn niet alleen als dwaalnetwerk belangrijk, maar vormen, denk ik, ook de vitale infrastructuur voor de verbreding van de plattelandseconomie. Producenten en consumenten kunnen elkaar daarin ontmoeten, ze ontsluiten geïsoleerde bedrijven voor het kamperen bij de boer - kortom, ze zijn direct en indirect van geweldig belang voor de gebiedseconomie.
Vanuit de landbouw wordt deze ‘verburgerlijking’ van het platteland met enige ambiguïteit bekeken. Er zijn boeren die er goed aan verdienen en er voluit op inspelen en weer andere beschouwen het landschap vooral als hun agrarische bedrijfsterrein. Zij achten die ‘bijmenging’ met lastige burgers ongewenst, omdat vertegenwoordigers van de rurale cultuur daarmee handelingsvrijheid zullen verliezen. Denk aan hinderwetvergunningen, risico’s met dierziekten, schade door honden en dergelijke.

Na enige decennia van stilstand zijn weer groeitendensen in de landbouw waarneembaar. Ik voorzie dat Drenthe in de opschaling en modernisering van de melkveehouderij een belangrijke rol gaat spelen. Grotere bedrijven tot duizend dieren met jaarrond stalsystemen maken hun opwachting. Dat heeft niet alleen gevolgen voor het romantische icoon van de koe in de wei, maar resulteert ook in een nieuw type agrarische bedrijfsgebouwen: grote doorwaaistallen waarin ‘s avonds helle lampen aanstaan. Voor ons fietsende echtpaar is al dat licht onbegrijpelijk: worden de koeien soms tot elf uur voorgelezen? Voor de moderniserende boer levert het licht economisch rendement op. Ik citeer een projectleider bedrijfshuisvesting rundveehouderij: ‘Licht heeft invloed op de hormoonhuishouding en het bioritme van de koe. Hierdoor stijgt de melkproductie. Uit onderzoek is gebleken dat bij zestien tot achttien uur continu verlichten met 150-200 Lux en zes tot acht uur echt donker de melkproductie met 6 tot 15 procent kan toenemen. Het eiwitgehalte blijft gelijk en het vetgehalte kan soms iets dalen. Door deze productiestijging stijgt de voeropname. Melkkoeien worden door veel en langer licht ook sneller tochtig. Hierdoor kan de tussenkalftijd verkorten.’


De recreant zal meestal niet warmlopen voor dergelijke wetenschappelijke innovaties. Helverlichte stallen zullen bovendien niet de enige verandering zijn. Ook in de intensieve veehouderij is er sprake van opschaling, getuige de discussie over megastallen. Daarnaast zijn er in het landelijk gebied allerlei vormen van energieopwekking aan een opmars bezig. Windturbines, waarvan landelijk ongeveer 85 procent van het opgestelde vermogen bij boeren staat, zullen ook in Drenthe zichtbaar worden. De nieuwe generatie molens, die op 120 meter hoogte wind oogsten, maken een einde aan het NIMBY (‘not in my backyard’) argument dat het in Drenthe onvoldoende waait. Biovergisting is een tweede milieutrend. Daarbij wordt mest en ander bioafval vergist en omgezet in gas dat in het bedrijf via een warmtekracht-unit kan worden ingezet om in de eigen warmte- en elektriciteitsvraag te voorzien. Ook los van de agrarische bedrijven bestaan er grotere biovergisters die na veredeling van het biogas zelfs aan het reguliere aardgasnet kunnen leveren. Al deze ontwikkelingen samen, of ze nu voortkomen uit milieumotieven, bedrijfseconomische overwegingen of een combinatie daarvan, zullen bij landschapsconsumenten resulteren in onbehagen over de industriële trekjes die het landschap begint te vertonen. Dat onbehagen kan een domper op de toeristische feestvreugde worden.


De nieuwe technische toevoegingen aan het landschap zullen de VVV-illusie van Drenthe als arcadisch landschap waarop de tijd geen vat gehad heeft, ernstige schade toebrengen. Er is een gerede kans dat de vreedzame co-existentie tussen de modernisering van de landbouw en het nieuwe landschap, die zo zorgvuldig in de tijd van De Vroome is geconstrueerd, daardoor onder druk komt te staan.

Het komt mij voor dat het een van de belangrijkste taken van het openbaar bestuur is om de mogelijk frontale botsing tussen gebieds- en bedrijfseconomie af te wenden en in goede banen te leiden. Het is van belang daarbij te bedenken dat de landbouw thans een wezenlijk ander aandeel heeft in de streekeconomie dan in de hoogtijdagen van de ruilverkaveling het geval was. De Rijksuniversiteit Groningen rekent ons voor dat nergens in ons land, ook niet op het platste platteland, meer dan vijftien procent van het streekinkomen uit de landbouw wordt verworven. Die meervoudige economische fundering vraagt om een verstandige afweging.


Zo’n afweging kan verschillende kanten opgaan. Te denken valt aan een zonering van Drenthe in regio’s waar de opschaling de vrije teugel krijgt en gebieden waar een meer conserverend beleid gevolg wordt. Op een lager schaalniveau is het mogelijk de nieuwe bedrijfsvormen optimaal te rangschikken en ze op bedrijfsniveau zo fraai mogelijk vorm te geven. Dat laatste niveau is het meest uitdagend. Zijn stallenbouwers en architecten met vereende krachten in staat fraaie moderne bedrijfsgebouwen te maken? Lukt het technisch om de tegengestelde eisen van ‘doorwaaibaarheid’ en ‘afwezigheid van lichthinder’ met moderne stallen op te lossen? Mogen we af van het deprimerende cliché dat het probleem is opgelost als we nieuwe technische toevoegingen zoals biovergisters nu maar donkergroen spuiten? Kunnen we deze agro-raffinage installaties niet tot een attractie en uitzichtpunt maken langs de toeristische route? Allemaal uitdagende beleids- en ontwerpopgaven.


Of we in de toekomst vergenoegd kunnen blijven genieten van het uitzicht ter linker- en ter rechterzijde van de N34 zal in hoge mate afhangen van de wijsheid en de trefzekerheid waarmee de spanning tussen gebiedseconomie en bedrijfseconomie in Drente zal worden opgelost. De voorspoed van Drenthe is er bij gebaat. Het is tijd voor een nieuwe Harry de Vroome.

Dirk Sijmons